OPINIE (20 september 2020) – In museum Het Sophiahof te Den Haag is door het Indisch Herinneringscentrum (IHC) onlangs een tentoonstelling georganiseerd over Depok, met als titel Depokkers. Een koloniaal verhaal ontrafeld. Van oorsprong een gemeenschap van vrijgemaakte christenslaven, gesticht aan het einde van de 17e eeuw door de VOC-koopman en lid van de Raad van Indië, Cornelis Chastelein. Een mooi vormgegeven tentoonstelling die aantrekkelijk en uitnodigend is voor de bezoeker. Maar het gepresenteerde verhaal over de Depokkers bevat ook suggesties waarbij kanttekeningen kunnen worden geplaatst.
Het colofon van de tentoonstelling vermeldt de logo’s van de Curtin University (Australië) en de Universiteit van Amsterdam. Beide universiteiten blijken echter geen inhoudelijke betrokkenheid te hebben bij de inhoud van de tentoonstelling en dragen er evenmin verantwoordelijkheid voor.
De titel “Koloniaal verhaal ontrafeld” verwijst impliciet naar een veronderstelde mythevorming over de oorsprongsgeschiedenis van de Depokse gemeenschap. Met woorden als “triomf, superioriteit, uitsluiting, racisme en vernederlandsing” wordt onmiddellijk de toon gezet.
De tentoonstelling geeft een uitgesproken eurocentrisch perspectief op de Depokse gemeenschap. De gastcurator liet zich bij de opening bejubelen als “geestelijk moeder van de Depokkers”. Haar bijdrage aan een eerdere Depok-tentoonstelling in het Westfries Museum in Hoorn, was echter voornamelijk gebaseerd op informatie en onderzoek van anderen in binnen- en buitenland, maar werd niettemin gepresenteerd als het resultaat van haar eigen onderzoek. De brochure van deze Depok-tentoonstelling bevat geen enkele bronverwijzing, zodat onduidelijk blijft waarop bepaalde interpretaties en opvattingen zijn gebaseerd. Het verhaal is bovendien historisch niet erg sterk.
Wie goed leest en luistert, merkt dat de indruk wordt gewekt dat de sociaal-culturele identiteit van de Depokse gemeenschap een geconstrueerde mythe is. Niet alleen hun integriteit maar ook hun identiteit worden zo nodeloos en onterecht beschadigd. Die beeldvorming draait om het begrip “vernederlandsing”. Daarmee wordt bedoeld dat de Depokkers zich doelbewust als Nederlanders gingen gedragen om zich een maatschappelijke bevoorrechte positie te verwerven. Vervolgens, zo wordt gesteld, keken zij neer op de lokale inheemse bevolking die “Javaanse moslims” worden genoemd. Een dergelijke generalisatie over een gemeenschap is discutabel en suggereert ten onrechte ook een religieuze tegenstelling. Door de lokale, niet-Depokse bevolking als “Javaan” te bestempelen, terwijl het merendeel Soendanees was, blijkt bovendien een gebrek aan kennis.
Op geraffineerde wijze wordt de suggestie gewekt dat de Depokkers vanwege hun “vernederlandsing” het mikpunt werden van de gewelddadigheden in de Bersiaptijd. Hun geschiedenis wordt verengd tot sentimenten en tegenstellingen uit de dekolonisatieperiode, waarin politieke en maatschappelijke fricties diepe sporen hebben nagelaten. Hun “vernederlandsing” wordt het zegenrijke resultaat genoemd van de inspanningen van een Nederlandse zendeling, die de Depokkers zou hebben verheven boven hun lokale landgenoten. De juistheid van deze ongenuanceerde veronderstellingen kan evenwel worden betwijfeld. .
Er wordt gesteld wordt dat Chastelein zijn slaven in vrijheid stelde en Depok naliet op voorwaarde dat zij christen werden. In de negentiende eeuw is dit idee van “christianisatie per contract” reeds uitvoerig bediscussieerd maar vervolgens volkomen ontzenuwd. Nota bene mede door de zendeling die de Depokkers zou hebben “vernederlandst”. Het ging om de vraag of christendom een voorwaarde was geweest voor de invrijheidstelling van de slaven en voor hun vestigingsrecht op Depok. Het testament van Chastelein maakt volkomen duidelijk dat de meesten slaven al christen waren, nog voordat Chastelein besloot om hen Depok na te laten. Hoewel sommigen niet-christen waren, werden zij allen in vrijheid gesteld en mochten zij allen op Depok wonen.
De vermeende religieuze tegenstelling is ook een rode draad in de tentoonstelling. Dat klemt te meer, nu Indonesië tegenwoordig weinig tolerant is ten aanzien van christenen. De Depokse christenen komen door deze suggestieve beeldvorming nodeloos in een kwetsbare positie. Veel nazaten van de Orang Depok Asli in het huidige Depok herkennen zich dan ook niet helemaal in het beeld dat van hun gemeenschap en hun geschiedenis wordt neergezet. Zij vrezen zelfs voor de gevolgen van het stigma dat zij opgedrukt krijgen over hun achtergrond, hun afkomst, hun christelijke identiteit en hun vermeende intenties. Wie van Depok is, draagt onmiskenbaar een verleden van ruim drie eeuwen koloniale geschiedenis met zich mee. Maar het dient geen doel om oude sentimenten te voeden zonder de ziel van de Depokker echt te kennen en te begrijpen.
Een ander voorbeeld van tegenstellingen zien we in een videopresentatie waarin met dedain wordt gesteld dat veel Depokkers hun “weldoener” Chastelein dankbaar zijn omdat hij zijn tot slaaf gemaakten in vrijheid stelde. Daar wordt een autoriteitsargument tegenover gesteld: “Volgens sommige historici is Depok vooral een egoïstisch, sociaal en religieus experiment”. Wat er niet bij wordt verteld is dat er geen historicus bestaat aan wie die opvatting kan worden toegeschreven, behalve wellicht de gastcurator zelf?
Een andere video van het museum schetst het geromantiseerde beeld dat de Depokkers belangrijke posities in het landsbestuur en in bedrijven bekleedden, hele rijke mensen en grootgrondbezitters waren die “gewoon naar Nederland gingen op vakantie”. Maar klopt het beeld wel dat de Depokse gemeenschap bestond uit “vernederlandste”, rijke grootgrondbezitters die neerkeken op de lokale bevolking?
Over de redenen voor de stichting van Depok wordt gezegd: “Je kan ook zeggen dat het voor de familie Chastelein gewoon de goedkoopste oplossing was, omdat ze zo niet verantwoordelijk werden voor het welzijn van de christelijke Depokkers: weldoener of slavendrijver?” Niet alleen ontbreekt elke nuance in de tegenstelling “weldoener of slavendrijver”. Ook het veronderstelde eigenbelang van de familie Chastelein wordt door de historische feiten volkomen weersproken. Wie de geschriften en het testament van Cornelis Chastelein leest, komt alras tot een andere conclusie. Onbegrijpelijk is waarom zijn intenties en de Depokse identiteit in diskrediet worden gebracht.
Vrije meningsuiting is een groot goed; ook in een tentoonstelling en zelfs als de wetenschappelijke onderbouwing ervoor gebrekkig is. Dat zou echter niet mogen leiden tot stigmatisering of zelfs beschadiging van mensen. Het is al moeilijk genoeg dat radicale elementen in de samenleving tweespalt zaaien en bevolkingsgroepen tegen elkaar opzetten op grond van religie, etniciteit of gebeurtenissen uit het verleden. Dat blijkt wel uit de recente bekladding van het Indië-monument.
Het is een gemiste kans dat de tentoonstelling polarisatie in plaats van verbinding zoekt. De kracht van de Depokse gemeenschap ligt immers in haar morele waarden, haar saamhorigheid en vitaliteit, haar tolerantie en gemeenschapsvorming en natuurlijk ook in haar bijzondere ontstaansgeschiedenis. Onduidelijk is waarom desondanks vooral selectieve en vermeende tegenstellingen worden benadrukt vanuit een westers perspectief.
De argeloze bezoeker ziet een mooie vormgeving en een interessant verhaal. De bezoeker die een band heeft met Depok, herkent zelfs enkele sporen uit het verleden van Depok. Toch is het belangrijk om kritisch te zijn als het gaat om suggesties die soms expliciet en soms tussen de regels door worden gepresenteerd.
Jan-Karel Kwisthout
Update 4 oktober 2020 – 17:32u:
In een reactie laat het IHC weten het “jammer” te vinden dat “slechts een klein aantal mensen zich direct tot het IHC wendt als het om kritiek gaat”. “Tegenover de kritiek [zouden] ook heel veel positieve reacties staan”. Volgens het IHC hebben “de uitgenodigde Depokkers” aangegeven “dat ze nu beter werden gehoord” dan in een eerdere tentoonstelling in het Westfries Museum. Dat de tentoonstelling in het IHC desalniettemin als polariserend wordt ervaren zou vooral te wijten zijn aan “mensen [die] niet in dialoog treden en vasthouden aan hun eigen meningen”. Tegelijkertijd zegt het IHC zich “terdege bewust” te zijn “van de positie van Depokkers in Depok”, maar wel vraagt zij zich hardop af of de zorgen over mogelijk negatieve repercussies eigenlijk geen “stigmatisering van de Indonesische bevolking” vormen. Het IHC spreekt desondanks tegen dat het Indonesische perspectief bij hen leidend zou zijn.
"De Depokse gemeenschap uit voormalig Nederlands-Indië wordt in het Indisch Herinneringscentrum onterecht gestigmatiseerd", aldus Jan-Karel Kwisthout https://t.co/llXHoIIJo6 pic.twitter.com/lF0mthh3uz
— Federatie Indische Nederlanders (@FederatieIndo) September 20, 2020