OPINIE (16 februari 2022) – We staan aan de vooravond van een historische omwenteling. Die omwenteling betreft onze kijk op onze dekolonisatie-geschiedenis. Deze donderdag presenteren het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies de bevindingen van hun gezamenlijk onderzoek: Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950.
Vorige week opende het Rijksmuseum de tentoonstelling Revolusi. Deze week is Merdeka/De strijd om de Indonesische onafhankelijkheid en de ongewisse opkomst van de Republiek 1945-1950 verschenen, van Henk Schulte Nordholt (lid van de wetenschappelijke adviescommissie van het dekolonisatie-onderzoek) en Harry Poeze (onderzoeker KITLV). Deze boeken en evenementen hebben een paar dingen gemeen. Zij staan buitengewoon kritisch, om niet te zeggen negatief, tegenover het optreden van Nederland en de Nederlandse militairen in Indië. Daar is niets mis mee natuurlijk, zij het dat je bij een studie naar een conflict denkt: waar twee vechten, hebben twee schuld, en dat evenwicht lijkt goeddeels verdwenen.
Zo is er een onderzoeker die het seksueel geweld van Nederlandse militairen tegen inheemse vrouwen heeft onderzocht. Gevraagd of zij ook heeft gekeken naar het manifest seksuele geweld van Indonesische extremisten tegen Nederlandse vrouwen, reageerde zij dat dat haar onderzoeksopdracht niet was.
Het hele onderzoek is overigens opgehangen aan een boek met de eenzijdige titel: De brandende kampongs van generaal Spoor. Eenzijdig om wat niet in de titel staat, kampongs die door Indonesische militairen of milities in brand zijn gestoken. kampongbewoners die door Indonesiërs zijn gedood.
Er lijkt een focus te bestaan op wat Nederland ’verkeerd’ heeft gedaan. Onze kijk op de gebeurtenissen zou te etnocentrisch, zo niet Hollandocentrisch, ja zelfs racistisch zijn geweest. Zo liet in 2020 het vorige hoofd van het onderzoek, Frank van Vree, weten dat de term Bersiap aan een ’herconceptualisering’ toe was. Te lang was deze term, volgens Van Vree, uitsluitend gebruikt voor het wrede geweld van Indonesiërs gericht tegen blanke en gekleurde Nederlanders. Maar dat geweld trof, zei hij, (alsof iemand dat ooit weersproken had) ook vele andere bevolkingsgroepen. Daarom moest die term historisch opnieuw geijkt worden.
Het Rijksmuseum vatte dat in eerste instantie op als een aanmoediging de term helemaal te schrappen omdat de focus op Nederlandse slachtoffers – bij monde van een ingehuurde Indonesische curator – ten diepste racistisch zou zijn.
Een storm van publiek protest van onder anderen Indië-gangers en Indische Nederlanders die dit geweld aan den lijve hadden ondervonden, voerde het museum ertoe de term subiet weer in te voeren. Dat leidde op zijn beurt weer tot verontwaardiging van bij het dekolonisatie-onderzoek betrokken Remco Raben en Henk Schulte Nordholt. Volgens hen zouden er voldoende academische redenen zijn om de term Bersiap te laten vallen. Kortom, dit onderzoek is al een mijnenveld gebleken voordat de eerste resultaten bekend zijn. Wat dat met de waarheid doet, mag een ieder raden.
Hans Moll, voorzitter Federatie Indische Nederlanders (FIN)