RECENSIE (18 juni 2022) – Eindelijk is dan het boek verschenen over de Bersiap (Maleis voor: Wees paraat, maak je gereed), de even boeiende als wrede periode vlak na de oorlog in Nederlands-Indië.
In de serie publicaties in het kader van het onderzoeksprogramma Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië 1945-1950 is Het geluid van geweld, Bersiap en de dynamiek van geweld tijdens de eerste fase van de Indonesische revolutie 1945-1946 van Esther Captain en Onno Sinke uitgekomen. Spoiler alert: het laatste woord over de Bersiap naar inhoud en vorm is dit boek hopelijk niet.
Wat de vorm betreft staat onduidelijk taalgebruik de leesbaarheid van dit boek in de weg. Ter illustratie de volgende zin: ‘Nederlands-Indië was sterk omdat het een geweldapparaat (sic) als het KNIL kon organiseren en inzetten tegen bedreigingen tegen het Nederlandse gezag.’ Akkoord, Nederlands-Indië was sterk, aldus Captain en Sinke (C&S). Maar wat bedoelen ze? Net zo sterk als andere koloniale machten? Sterk vergeleken met de lokale, inheemse machten? En kunnen zij deze uitspraak onderbouwen?
C&S vervolgen met: ‘Maar de daadwerkelijke inzet van geweld door de koloniale autoriteiten maakte het (het KNIL? het Nederlandse gezag?) tegelijk zwak, omdat deze inzet van geweld de weerstand van de Indonesische bevolking tegen het regime zichtbaar maakte en daarmee zijn legitimiteit (de legitimiteit van het regime of van de KNIL?) afkalfde’.
Dus door geweld in te zetten, maak je weerstand zichtbaar: voor wie dan? Voor de autoriteiten die dat geweld inzetten of voor de Indonesische bevolking als geheel of alleen voor dat deel waartegen geweld werd ingezet? En blijkbaar kon het Nederlandse gezag bogen op legitimiteit onder die bevolking tot het geweld werd ingezet. Hoe weten de auteurs dat? En als ik het goed begrijp, staat er dat geweld de opdrachtgever van dat geweld verzwakt terwijl het eerst heette: ‘Nederlands-Indië was sterk’.
Qua inhoud volgen C&S de heersende ideologische lijn ingezet door de historicus Henk Schulte Nordholt die het Nederlandse koloniale bewind afschildert als een regime gebaseerd op angst. Nordholt kan daarin best gelijk hebben, maar heeft hij die angst ooit ook gemeten? Heeft hij gekeken of die angst voor de komst van de Nederlanders klein was, en groter werd tijdens het kolonialisme? Anders is zijn opmerking weinig meer dan een gratuite mening. Voor C&S is onderbouwing echter niet nodig, zij geloven Nordholt.
Terzijde zij in dit verband opgemerkt dat het koloniale leger, het KNIL, nog geen 40,000 man telde op een Indonesische bevolking van zestig miljoen. Oké, de politie telde in 1931 54.000 man. Maar: ‘De dreiging die uitging van het gehele geweldapparaat (sic) was van groot belang, hoewel de daadwerkelijke inzet van de politie beperkt was. Intrigerend, beperkte inzet leidt tot dreiging: hoe dan?
Als C&S iets duidelijk maken, is het dat zij moeite hebben om hun bedoeling helder voor het voetlicht te brengen. Op grond van hun beweringen moeten we maar een beeld zien te krijgen hoe het allemaal in elkaar stak. Zo schrijven zij dat de pemoeda’s (de Indonesische jongeren die het voortouw namen in de moorden op vrouwen, kinderen en ongewapende mannen) ‘begonnen als deelnemers aan straatgevechten in de kampongs’. Tegen wie vochten ze dan en waarom? Geen antwoord.
Ook slordigheden vallen op: zoals ‘blotte klewangs (bot of blote?) Of pemuda Betawia (moet zijn Batavia of Betawi) Of dat de Simpang sociëteit alleen toegankelijk voor ‘witte Nederlanders’ was. (Wat opmerkelijk zou zijn omdat driekwart van de Nederlandse bevolking in Indië uit bruine tot licht getinte Euraziaten bestond.)
Maar dit boek gaat over de Bersiap, de buitengemeen bloedige, gewelddadige periode volgend op de onafhankelijkheidsverklaring van Soekarno op 17 augustus 1945. Wat schrijven zij daar over? Ten eerste hebben zij niet gekozen voor Bersiap als overkoepelend begrip om ‘het brede spectrum van geweld in de eerste fase van de Indonesische Revolutie’ mee aan te duiden. Dit woord zou volgens hen verwijzen naar ‘raciaal of etnisch gemotiveerde gruwelijkheden tegen met name Nederlanders, Indo-Europeanen en Molukkers’ en dat dekt de lading niet.
Ik betwist dat en citeer in dit verband graag de woorden van de Indonesische historicus Hilmar Farid in de epiloog van het alle dekolonisatie-onderzoeken omvattend publieksboek ‘Over de grens, Nederlands geweld in de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog 1945-1949’. Farid wijst erop dat ook door Indonesische militairen en gewapende inheemse groepen extreem geweld werd gepleegd. Niet alleen tegen Nederlandse militairen, maar ook tegen ongewapende burgers: voornamelijk Indo-Europeanen, Chinezen en Indonesiërs verdacht van sympathie voor Nederland.
Verder zou ‘Bersiap’ ten onrechte associaties oproepen met geweld van uitsluitend Indonesische zijde en zou de Bersiap niet worden gezien als integraal onderdeel van de Indonesische revolutie. Roept Bersiap associaties op met geweld van Indonesische zijde? Ja, want dat was er ook. Uitsluitend van Indonesische zijde? Ja, want verkrachten, martelen en doden kenmerkten het Bersiap geweld. Was niet alles wat er gebeurde integraal onderdeel van de Indonesische revolutie?
Waar het boek helaas niet over gaat is de dynamiek van het geweld tijdens die revolutie, al schermen C&S wel met die term. De belangwekkendste ontwikkeling tijdens de Indonesische revolutie is het ontstaansproces van het Indonesische leger als geweld-monopolist. Uit een vooroorlogs, door Nederland opgeleid kader, met resten van een door Japan opgezet en weer ontbonden leger (de Peta) en aangevuld door diverse strijdgroepen, ontwikkelde zich, tegen de stroom in, een nationaal leger.
Dat leger was geen monolithische eenheid, maar bestond uit elkaar beconcurrerende onderdelen en facties. Door het ontbreken van een solide machtsbalans gingen de diverse onderdelen aanvankelijk gelegenheidscoalities aan met burger strijdgroepen van uiteenlopend pluimage. Wat hen verbond was de bereidheid tot ongebreideld geweld, tegen de Belanda’s, tegen elkaar en tegen ‘het volk’.
C&S belichten nauwelijks de inheemse terreur van Indonesische strijdgroepen, die religieus of politiek geïnspireerd waren en ook soms niet meer waren dan criminele benden. Die omissie is ook de Indonesische historicus Farid opgevallen. Dat komt volgens hem omdat C&S zich voornamelijk hebben gebaseerd op Indonesische bronnen die momenteel geen rol meer spelen in het historisch discours in Indonesië. Er zouden nu talrijke studies zijn die kritisch kijken naar geweld uitgeoefend door die strijdgroepen. Hij zegt het zeer te betreuren dat deze studies aan de aandacht van C&S zijn ontsnapt.
Kortom, het boek van Captain en Sinke is onvolledig, soms slordig, vaak onduidelijk, opvallend eenzijdig en doorlopend politiek correct; deugt er dan helemaal niets van hun onderzoek? Zeker wel. Het boek bevat een belangwekkend, inzicht gevend eindhoofdstuk.
Dat hoofdstuk geeft antwoord op wat voor mij altijd een groot raadsel is geweest: waarom is de Bersiap geen onderdeel geworden van de historische canon van Nederland? Een tot dan toe ongekend groot aantal Nederlanders is in Indië vermoord, minimaal zesduizend, twee procent van de toenmalige Nederlands-Indische bevolking.
Zou een ramp van deze omvang de Nederlandse bevolking hier te lande hebben getroffen, dan had die ramp zeker geleid tot standbeelden, herdenkingen en een plaats in de geschiedenisboeken. Ik ken echter veel mensen die tot voor kort niet eens wisten wat de Bersiap was, laat staan dat ze wisten hoe de Bersiap heeft ingewerkt op het leven van de Indische Nederlanders.
Nu, dankzij C&S, begrijp ik die onkunde beter. ‘Reportages en foto’s van gewelddadigheden tegen Nederlanders en allen die met hen geassocieerd werden, bereikten de (Nederlandse) media door toedoen van de RVD vrijwel niet’. Er hebben wel verhalen over massale wreedheden in de vaderlandse pers gestaan, maar weinig en zeker niet aanhoudend.
In het mij onbekende Anglo-Dutch publicity committee zou zijn voorgesteld ‘om een verbod op het schrijven over gruwelijkheden in te stellen’. C&S: ‘Het laat zien hoe gewoon het geweld, maar ook het toedekken ervan, inmiddels was geworden.’ Op Indonesisch geweld kwam een stolp te staan. Het moet gezegd, om begrijpelijke redenen.
Zo verbaast het niet dat Jan Jonkman, PvdA-minister van Overzeese Gebiedsdelen in het kabinet Beel 1946-1948, vroeg of er bij in een Nederlandse film over Indië: ‘positievere stof wijzend op samenwerkingsmogelijkheid beschikbaar (is) ter inlassing na terreur scènes’. ‘Positiever’ dan van een lijk in een Bataviaans kanaal. Jonkman probeerde namelijk tot overeenstemming te komen met de Republiek Indonesië. Hij streefde naar partnerschap gestoeld op ‘wederzijds begrijpen’ . Daarin paste geen verwijzingen naar Indonesische wreedheden.
Ook het Polygoon nieuws zou volgens C&S dit uitgangspunt volgen. Geen wonder dat kennis over de Bersiap zich nauwelijks heeft verspreid onder de Nederlandse bevolking. Die had zo vlak na de Bezetting even geen oor voor gruwelijke verhalen uit een ver oord waar ook nog eens, naar al snel bleek nodeloos, veel Hollandse jongens waren gesneuveld. Daarbij stonden de Indischen ook niet echt bekend als mensen die het hart op de tong droegen.
Al met al zou ik op grond van dit boek graag een vervolgonderzoek zien naar dat toedekken van de Bersiap-gruwelen. Ik zou überhaupt graag een hernieuwd onderzoek naar deze periode willen zien, met aandacht voor de rol van de Indonesische strijdgroepen, zonder obligate en modieus deugende verwijzingen naar een onbewezen en onbewijsbaar regime van angst.
Maar wie is geïnteresseerd in de Bersiap periode, kan niet om dit boek heen. Al was het alleen om te zien hoe er vanuit de thans heersende woke mening naar wordt gekeken.
Hans Moll, voorzitter Federatie Indische Nederlanders (FIN)
Bron: Veren of Lood
De commentaren en analyses van Hans Moll zijn in mijn beleving steeds “to the point”. Ik kan echter het gevoel niet van mij afzetten dat hij en wij, de Indische Nederlanders, roependen zijn in een woestijnen van onkunde, onbegrip en politieke desinformatie. Het lijkt er op dat wij, de grote groep Indische Nederlanders, nog steeds een onvoldoende platform hebben gevormd om onze ervaringen, inzichten en gevoelens te delen met de Nederlandse samenleving. Het lijkt me tijd om tot een plan van actie te komen waarbij gestreefd wordt naar het realiseren van een aantal concrete doelen op het gebied van: voorlichting en educatie, politieke besluitvorming en maatschappelijk bewustzijn. Waarom geen Nationaal Monument voor de Bersiap slachtoffers?
Graag zou ik hierover van gedachten willen wisselen met wijze mannen van de FIN.
Geheel mee eens
De onderzoekers zien niks vanwege hun tunnelvisie. Een hele donkere, tunnel waar ze diep inzitten.