![Herdenking Dodenspoorwegen - © Federatie Indische Nederlanders](https://www.federatie-indo.nl/wp-content/uploads/HerdenkingDodenspoorwegen.jpg)
OPINIE (2 augustus 2022) – Begin juni werd het boek “Geluid van Geweld” gepubliceerd, dat handelt over de Bersiap:debloedige periode voor het begin van de Indonesische revolutie. Volgens de verantwoordelijke onderzoekers Esther Captain en Onno Sinke zouden er aan Nederlandse zijde bijna 6.000 dodelijke slachtoffers zijn gevallen, bestaande uit 3.723 geregistreerde of vastgestelde doden, 2.000 doden die eind december 1949 als “vermist” werden geregistreerd en ruim 125 doden waarvan de overlijdensdatum onbekend zou zijn. Opmerkelijk genoeg hebben Captain en Sinke nagelaten om hun gegevens te verifiëren, bijvoorbeeld door deze te toetsen aan de overlijdensaktes van de Burgerlijk Stand te Batavia.
De nummering van de overlijdensaktes geeft aan dat in de periode 1948 -1953 in totaal minstens 6.620 slachtoffers van de Bersiap in de Bijzondere Registers van de Burgerlijke Stand te Batavia/Jakarta werden ingeschreven. Van 1945 tot en met 1947 werden Bersiap-slachtoffers ook in de “gewone” Registers van de Burgerlijke Stand van Batavia opgenomen. De Opsporingsdienst Overledenen (ODO) stelde medio 1947 het dodental van de Bersiap dan ook op 11.262. Daarom mag ook enige waarde worden gehecht aan de bevindingen van de Amerikaanse historicus William H. Frederick, die het in 2013 had over 8.000 gedocumenteerd een vastgelegde slachtoffers.
Dan zijn we er overigens nog niet. Er waren immers ook veel duizenden vermisten. “Vermist” in de Bersiapperiode betekende veelal dat iemand op klaarlichte dag was gekidnapt en niet meer (binnen een paar weken) dood of levend werd teruggevonden. Met een zekere mate van waarschijnlijkheid mag dan ook worden aangenomen dat de vermisten waren vermoord.
In de periode augustus 1945 tot en met mei 1947 had de ODO meer dan 2.700 Europeanen als “vermist” geregistreerd. De onbekendheid over het lot van de ”vermisten” schiep voor de achtergeblevenen schrijnende onduidelijkheid en financiële onzekerheid. Nabestaanden konden bij gemis van een stoffelijk overschot van hun dierbaren geen overlijdensakte bij de Burgerlijke Stand aanvragen, waardoor een beroep op Weduwen- en Wezenpensioen onmogelijk was. Het ontbreken van een overlijdensakte schiep ook onoverkomelijke juridische problemen voor degenen die plannen hadden te hertrouwen of voor nabestaanden die erfenissen wilden regelen.
Als noodoplossing voor het gemis van een lijk kon de ODO een Acte van Vermissing uitgeven. Deze “provisorische” oplossing diende na minutieus onderzoek van de ODO gevolgd te worden door een officiële machtiging van de Landsrechter te Batavia, waarbij uiteindelijk de persoon in de overlijdensregisters van de Burgerlijke Stand te Batavia (vanaf de soevereiniteitsoverdracht in 1949: Jakarta) werd ingeschreven. Op die manier werd een persoon officieel dood verklaard.
Bij de opheffing van de ODO in oktober 1949 stonden nog 18.000 tot 20.000 “vermisten” bij hun ingeschreven. Dit aantal “vermisten” komt enigszins overeen met de gegevens van de Indische Pensioenbond, die zelf ook uitgingen van 20.000 “vermisten” (lees: gepensioneerden of hun nabestaanden), die na de oorlog recht hadden op een pensioen, maar zich niet hadden aangemeld voor een uitkering. Dit laatste is in tijden van naoorlogse geldschaarste een feit van betekenis.
Op basis van deze gegevens is het aantal van 30.000 Bersiap-slachtoffers, zoals onder andere genoemd door Frederick, zeker niet-onwaarschijnlijk
Het is gebruikelijk de betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van kwantitatieve resultaten van een onderzoek naar doden en vooral vermisten te toetsen aan de hand van officiële gegevens zoals die van de Burgerlijke Stand. Alhoewel in persoonsdossiers van de Oorlogsgravenstichting wordt verwezen naar diezelfde registers laten Captain en Sinke deze verificatie desalniettemin na. Hierdoor lijkt hun aantal van “bijna 6000 doden” inclusief “vermisten”, nogal in het luchtledige te hangen.
Het is belangrijk om verder onderzoek te doen naar de gebeurtenissen voor het begin van de Indonesische revolutie. Het gaat niet om het cijfer of de statistiek, maar om het onheil, de catastrofe die de individuele Bersiap-slachtoffer heeft getroffen en de pijnlijke onzekerheid van familie en vrienden over het lot van de vermisten. Compensatie is niet het doel, maar erkenning van deze realiteit en een gedenkwaardige plaats van deze bloedige gebeurtenissen in het collectieve geheugen.
Peter van den Broek,
voorzitter FIN-werkgroep Bersiap
Dank Peter van den Broek! Een uitstekend artikel over het dodental van de bersiap-slachtoffers. En ja: nu komt de aap uit de mouw van Captain en Sinke: onbetrouwbare ‘onderzoekers’.
Wat een amateurs deze onderzoekers. Wel hele grote woorden over anderen gebruiken, maar zelf je eigen cijfers niet verifiëren. Wat zit hier achter?
Je zou maar bij dit onderzoek betrokken zijn.
De uitlatingen en de onzorgvuldigheid van de twee onderzoekers doen mij pijn. Ik zou Captain en Sinke willen vragen wat heb weerhoudt om de berekeningen van Peter van de Broek te onderschrijven en ik hoop dat ze er een onderbouwde reactie op geven.
Inderdaad, dit mag wel meer publiciteit, overigens blijven ook deze cijfers beperkt tot Europeanen, anders gezegd als zodanig geregistreerde echte Nederlanders en gemengdbloedige Indo-Europeanen. Daarnaast zijn er ook bersiap-slachtoffers onder de Indo-Chinezen en Inheemse Indonesiers. Als ook deze laatste (niet- Europese) slachtoffers worden meegeteld komen we uit op verscheidene tienduizendtallen doden. 30, 40, 50, 60.000?
De huidige vooringenomen historici gaan uit van het principe:
“I’ve already made up my mind, don’t confuse me with the facts…