OPINIE (16 februari 2021) – Deze week maakte het kabinet bekend een speciaal gebaar te zullen maken waarmee waardering wordt uitgesproken voor Dutchbat III, de Defensie-eenheid die betrokken was bij de val van de moslimenclave in Srebrenica in 1995. Ook zouden de veteranen 5000 euro belastingvrij ontvangen en gaat Defensie terugkeerreizen organiseren. Een laat en schamel gebaar voor een groep die ruim 25 jaar aan zijn lot was overgelaten.
De behandeling van deze Dutchbatters doet denken aan de Nederlandse militairen die gedurende de periode 1942-1950 in voormalig Nederlands-Indië vochten. Al meer dan 70 jaar zitten zij in de hoek waar de klappen vallen. Als er al aandacht voor hen is dan is het louter vanwege de oorlogsmisdaden die toen door een minderheid zijn gepleegd. Over de periode van de Japanse bezetting hebben de soldaten van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) zelfs nooit enig salaris of soldij mogen ontvangen. Tot op de dag van vandaag wijst de Nederlandse Staat daarvoor iedere verantwoordelijk af. Volgens de staat zouden de Nederlandse veteranen zich maar moeten wenden tot gewezen vijand Indonesië. Een gotspe. En zo sleept deze ‘Indische Kwestie’ zich al ruim 75 jaar voort. Het is een blamage van ongekende proporties voor de Nederlandse autoriteiten.
Alhoewel het gebaar dat nu door richting Dutchbat wordt gemaakt tamelijk pover overkomt is het in ieder geval een stap in de goede richting. Laten we hopen dat de ontwikkeling ook een positieve werking hebben op de Indische Kwestie.
Hans Moll, voorzitter Federatie Indische Nederlanders (FIN)
Bron: Reformatorisch Dagblad