
OPINIE (24 juni 2019) – De ingebakken blindheid van historici demonstreert pijnlijk de oude wijsheid dat elke geschiedschrijving deels die is, van de tijd waarin zij werd geschreven.
De eerste omtrekken van het grote onderzoeksproject naar de dekolonisatieperiode zijn geschetst. In de grote zaal van de centrale OBA heeft afgelopen vrijdag een aantal historici uit binnen- en buitenland verteld hoe hun ‘work in progress’ eruitzag. Dat leverde inderdaad een boeiend beeld op. Vooral om wat we niet te zien kregen.
Van Algerije tot Vietnam en Kenia tot Maleisië stond de koloniale macht centraal. Net zoals dat het geval was inzake Nederlands-Indië en later Indonesië. Veelzeggend beeld bij deze lezingen was de op een groot scherm geprojecteerde foto van drie militairen die bezig waren een dorp (waarschijnlijk in Indonesië) in brand te steken. De militairen staan voor staatsmacht, het dorp voor de onschuldige en weerloze burgers.
Ondanks die beperkte focus: de machtige koloniale staatsmacht versus de weerloze ‘inlander’ werden niettemin ook een aantal interessante begrippen gehanteerd. Zo keken de onderzoekers naar ‘accountability’, hoe werden vragen naar verantwoordelijkheden omzeild. Iemand hanteerde het begrip ‘technisch geweld’ om de onbalans in machtsmiddelen te illustreren. Iemand anders bracht als indicatoren voor ‘excessief geweld’ ‘marteling, executies en verkrachting’ naar voren. Eén onderzoeker focuste zich zelfs uitsluitend op de rol van verkrachtingen door militairen. Een Engelssprekende onderzoeker hanteerde diverse malen het begrip ‘messy’ in relatie tot de gebeurtenissen in Indië. Hij verontschuldigde zich dat hij geen beter begrip wist dan het Engelse woord voor rommelig, chaos, rotzooi.
Allemaal, zonder voorbehoud, handzame handvatten waarmee conflicten geanalyseerd kunnen worden. Maar, hoe handzaam ook, wat in alle voordrachten ontbrak, was aandacht voor ‘wreedheid door vrijheidsstrijders’ , hoe zag wreedheid eruit, welke rol speelde wreedheid in dit conflict, wat was de functie daarvan.
Ja, er was aandacht voor martelingen, zoals dat door koloniale militairen werd verdedigd als middel om informatie te verkrijgen. Ja, er was aandacht voor verkrachting als wraakmiddel en amorele recreatie van die koloniale soldaten. Maar wreedheid als middel om een doel te bereiken – loyaliteit van het volk met de kolonisator te ondermijnen – werd niet genoemd.
Toch zijn meldingen van wreedheden een constante in alle verslagen over de Mau Mau, de FLN (het Algerijnse bevrijdingsfront) en de Pemoeda’s (de republikeinse jongeren in Indonesië). Niet alleen bedreven tegen de kolonisator, maar ook en vooral tegen de eigen bevolking. Waarom dan toch die terughoudendheid?
Vanuit een historisch perspectief kan men er niet om heen. De koloniale machthebbers ageerden met een groot en technologisch geavanceerd leger. Hun tegenstanders hadden (Dien Bien Phoe buiten beschouwing gelaten) geen zware artillerie, nauwelijks mitrailleurs en zeker geen vliegtuigen. Wat zij wel hadden waren primitieve wapens: bamboesperen en kapmessen. En het vermogen en de bereidheid extreem wreed te zijn.
Wie de literatuur leest over de chaotisch gewelddadige periode na augustus 1945 tot begin ‘46 in Indië (de Bersiap genaamd), stuit keer op keer op het begrip ‘extreme wreedheden’. Vaak wordt in dit verband de term ‘tjintjang’ gehanteerd. Wie dit begrip in de moderne Indonesische spelling googelt, cincang, komt terecht in de Indonesische keuken waar het neutraal verwijst naar het fijnhakken van groenten of vlees. Tikt men tjintjang in dan verschijnen teksten over de Bersiap-tijd.
(Indische) Nederlanders, Chinezen en Ambonezen die gepakt werden door bendes ‘vrijheidsstrijders’ werden niet zelden gemarteld, en vrouwen en meisjes verkracht, voordat zij werden doodgehakt, als ze niet levend werden begraven. Hoe vaak dat gebeurde en op welke schaal is niet bekend. De cijfers over de slachtoffers lopen van duizenden tot tienduizenden.
Systematisch waren de wreedheden zeker. De vraag is wie instigeerde die wreedheden? Wie zijn hier ‘accountable’ voor? Doel was niet alleen wraak op de koloniale overheerser, dat speelde zeker een rol, maar bovenal angst zaaien onder de eigen bevolking. Wee degene die samenwerkte met de ‘bezetter’. Terwijl die samenwerking voor de oorlog, in ieder geval voor de inheemse ouderen, vanzelfsprekend was. Toen zag waarschijnlijk nog maar een beperkt aantal ‘extremisten’ de kolonialen als ‘bezetters’. Voor het gros van de inheemsen waren de blanken (en mestiezen) bazen, opdrachtgevers en werkverschaffers.
Ik heb in de jaren zeventig een oud FLN-strijder onbeschroomd horen vertellen – voor een ademloos gehoor – hoe hij met zijn mannen ‘s nachts een dorp binnensloop om de onderwijzer, de burgemeester en de politieman de keel door te snijden. Men leze ‘The Throat Cutters’ van Benoist Rey of kijke naar ‘The Battle of Algiers’ om een beeld te krijgen van de functionaliteit van wreedheid.
Mijn moeder werkte als secretaresse bij de Inlichtingendienst van het KNIL. Daar kwamen de foto’s binnen van massagraven vol verminkte lijken. De vader van Sylvain Ephimenco was politieman in Algiers en bezat een fotoboekje met foto’s van verminkte en gemartelde lijken van Franse soldaten. De Mau Mau vermoordde een paar honderd blanken, maar tien keer zoveel Kikuyu’s die zich niet loyaal verklaarden aan de Mau Mau. Mannen, vrouwen en kinderen werden met machetes afgeslacht, vrouwen en meisjes verkracht; sommigen levend verbrand.
Het is niet minder dan een wetenschappelijke plicht van historici om deze wreedheden te beschrijven, te kwantificeren en neutraal te analyseren. Helaas is het vanuit Europees perspectief makkelijker kritisch te kijken naar de ‘wandaden van de eigen mensen’ dan naar die van de ‘vrijheidsstrijders’ die met beperkte middelen vochten voor ‘een goede zaak’.
Omdat ook de andere kant, van de zegevierende Algerijnen, Vietnamezen, Kenianen en Indonesiërs, weinig behoefte heeft de vuile was buiten te hangen, dreigt de onloochenbare manifestatie van wreedheid door inheemse ‘vrijheidsstrijders’ historisch onbelicht te blijven. Zonder aandacht voor de ‘wandaden van de vrijheidsstrijders’ resulteert onderzoek naar de dekolonisatie periode in een fragmentarische en eenzijdige geschiedschrijving.
Hans Moll, voorzitter Federatie Indische Nederlanders (FIN)
Bron: Veren of Lood
De bewuste #blindheid van #historici – @kalemol laat zien hoe beperkt de inzichten zijn. https://t.co/9zwqS0cyFC pic.twitter.com/n3DxMcO8iX
— Veren of Lood (@Veren_of_Lood) June 24, 2019